Heimwee
Ik zag hem voor het eerst in de Kleine Zaal van het Zuidpleintheater Rotterdam, met – toen nog – Kim Soepnel op de contrabas. Hij zat als een slangenmens om de piano gekruld, zijn linkerknie ver naar buiten gedraaid en met handen die afwisselend speelden en beukten op de toetsen. Er verschenen wonderlijke akkoorden op het toneel. De bas vond een listige route tussen al dat gevoelige geweld van Maarten van Roozendaal. Nog nooit had ik zoiets gehoord. Bij Radio Rijnmond – waar ik toen werkte – kwam de muziekredactie in die tijd een single bij mij brengen. ‘Hier, jij houdt toch zo van die Maarten Roozendaal?’ Vol onbegrip gaven ze me de cd Trouw zijn , een lied dat aan alle kanten schuurde en kraste en mijlenver verwijderd was van het MOR-genre dat op muziekredacties van radiostations in zwang is. Middle Of the Road, dat ging het niet worden bij Maarten van Roozendaal. De laatste keer dat ik hem zag trad hij op in De Kamers, in een belangeloze poging dit Amersfoortse theatertje van de ondergang te redden. Toen ik aan kwam fietsen stond hij buiten te roken. Het theater ging eerder dan Maarten zelf. Het was ook niet zijn sterkste punt, de ondergang te vlug af zijn. Laat maar komen. Red mij niet. Hij won er jaren geleden de Annie MG Schmidt prijs mee. Het is zo’n lied dat niemand anders dan hij kan zingen. Twee jaar geleden speelde hij een voorstelling met Paul de Munnik, Heimwee naar de hemel. Ze zongen uitsluitend werk van Nederlandse liedzangers die overleden waren. Laat niemand proberen Mooi te zingen, of Postbode, of Maaltijd of Goon. Afblijven. Okee, In dit te late einde mag. Maar voorlopig even: dit te vroege einde.